“Het Grondwettelijk Hof heeft op 14 november 2019 opnieuw een onderdeel van de VCRO vernietigd.

Ditmaal werd het artikel 4.4.24 van de VCRO geviseerd.

Het beroep is in wezen gericht tegen de versoepeling, voor tuincentra gelegen in agrarisch gebied, van de toegang tot het instrument van het planologisch attest. Een planologisch attest vermeldt of een bestaand zonevreemd bedrijf al dan niet behouden kan blijven op de plaats waar het is gevestigd. Bij behoud vermeldt het planologisch attest welke ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden er op korte en op lange termijn zijn. Een eigenaar van een zonevreemd bedrijf krijgt hierdoor een mogelijkheid om de overheid te verplichten zich uit te spreken over eventuele wijzigingen van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg. Krachtens artikel 4.4.24 VCRO moet het betrokken bedrijf hoofdzakelijk vergund of vergund geacht zijn voor wat zowel de constructies als de functie betreft.

De uitzondering voor zonevreemde tuincentra in agrarisch gebied, in vergelijking met andere zonevreemde bedrijven, is gebaseerd op drie overwegingen : het historisch gegroeid karakter van de zonevreemde activiteiten, de moeilijkheden om de betrokken tuincentra te herlokaliseren, en de inpasbaarheid van hun activiteiten in de agrarische context.

Krachtens de bestreden bepaling is vereist dat de wijziging van de hoofdfunctie land- en tuinbouw in detailhandel uiterlijk op 1 mei 2000 heeft plaatsgevonden. De vaststelling dat een bedrijf reeds bijna 20 jaar onvergunde en onvergunbare activiteiten uitoefent, is geen pertinent criterium om dergelijke bedrijven een vereenvoudigde toegang te verlenen tot het instrument van het planologisch attest. Het historisch gegroeid karakter van de zonevreemde tuincentra verantwoordt bijgevolg het verschil in behandeling met andere zonevreemde bedrijven niet, aldus het Hof.

Het is voor het Hof bovendien niet aangetoond dat zonevreemde tuincentra moeilijker te herlokaliseren zouden zijn dan andere zonevreemde bedrijven.”